Omgaan met macht en gezag
Een van de aspecten waar programmamanagers altijd mee te maken krijgen, is macht en gezag in organisaties. In het 7e thema van ons boek Leiderschap van de programmamanager – ‘Omgaan met macht en gezag’ – gaan we in op de vraag wat macht betekent voor een programmamanager, helpen we je om jezelf te verhouden tot de macht om je heen en geven we je handreikingen bij het ontwikkelen van je gezag.
Macht is het vermogen om iets tot stand te brengen, waarvan je al dan niet gebruik kunt maken. Het is een relatie tussen twee individuen of groepen waarin de één richting kan geven aan het gedrag van de ander of dit kan bepalen, meer dan omgekeerd. Dat vermogen wordt toegeschreven door anderen, denk aan teamleden die een project- of programmamanager erkennen in zijn sturende rol. Macht is een begrip dat veel associaties oproept bij mensen, positief én negatief, en dat nog altijd een belangrijke rol speelt in organisaties.
Als programmamanager wil je iets voor elkaar krijgen in een omgeving waarin mensen op allerlei manieren macht en invloed uitoefenen, bijvoorbeeld door wel of juist niet mee te doen aan het programma. De vraag is hoe je vanuit jouw rol als programmamanager op een effectieve manier met die macht omgaat. Het helpt daarvoor te weten welke vormen van macht er te onderscheiden zijn, zoals positiemacht, persoonsmacht (gezag) en creatiemacht. Het helpt ook om te onderzoeken wat je persoonlijke verhouding tot macht is, welke opvattingen je erover hebt en welke invloed dit op je functioneren heeft.
Om het beste uit mensen te halen, heb je als leider gezag oftewel persoonsmacht nodig. Veel organisaties zijn echter nog gebouwd op de principes van positiemacht. Op allerlei manieren stimuleren zij het streven naar macht, bijvoorbeeld door daar invloed, prestige en (een heel hoog) inkomen tegenover te zetten. De organisaties met toekomst redden het echter niet door te blijven denken vanuit macht, omdat dit allerlei negatieve effecten met zich meebrengt, zoals afwachtendheid, wantrouwen, weerstand en stress. Dergelijke effecten passen niet bij de eisen die tegenwoordig aan organisaties worden gesteld, zoals wendbaarheid, snelheid, flexibiliteit en werken vanuit zingeving.
Voor je eigen leiderschap kiezen tussen macht en gezag hangt onder meer samen met je waarden en machtsbehoefte. Hoe prettig vind je het om controle over anderen te hebben? Of om je zin te krijgen, ongeacht wat andere mensen vinden? Wij vinden dat je niet te veel moet inzetten op het verkrijgen van positiemacht. Je basis en je stevigheid zul je vooral moeten zoeken in je gezag, je persoonsmacht, en het beïnvloedingsrepertoire dat daarbij past.
Het gaat in programma’s om horizontale sturingsrelaties. De basis daaronder is gelijkwaardigheid. Hierbij past niet het sturen vanuit traditionele positiemacht, maar wel het sturen vanuit gezag, omdat gelijkwaardigheid daarin de basis is. Dat is iets anders dan gelijkheid. De betrokkenen zijn niet gelijk, want ze vervullen allemaal een andere rol (opdrachtgever, programmamanager, enzovoort) en zijn in het ene geval leider en in het andere geval volger. Ze zijn wel gelijkwaardig en gaan op basis daarvan relaties aan waarin ze elkaar proberen te beïnvloeden om een doel te bereiken.
Gezag verkrijgen vraagt onder meer dat je toegevoegde waarde hebt voor de mensen aan wie je leiding wilt geven, dat je goede relaties ontwikkelt, eerlijk, integer en dus betrouwbaar bent en dat je een goede timing hebt: je bent er wanneer het nodig is en je weet wanneer je overbodig bent. Het is goed daarbij te beseffen dat je eigen en andermans reacties op macht en gezag deels onbewust plaatsvinden. Daarvoor zijn in ons brein oude beslisregels ingebouwd, die deels wel en deels niet meer zo heel erg nuttig zijn (denk in het laatste geval bijvoorbeeld aan de beslisregel dat lange mensen betere leiders zijn).
In de beschrijving van dit thema geven we je handvatten om je verhouding tot macht en gezag als programmamanager te onderzoeken, bijvoorbeeld door je machtsbehoefte onder de loep te nemen.