Professionele leergemeenschappen
Er treedt altijd iets van verwarring en stilte op, als mensen mij vragen mee te denken over professionele leergemeenschappen. Gisteren was het écht raak. Toen voor de vierde keer hetzelfde nummer opdook op mijn telefoonscherm, stapte ik even uit mijn werk om op te nemen. Het had kennelijk haast.
Iemand aan de telefoon met de vraag of ik hen kon helpen met … jawel professionele leergemeenschappen. Onvoorbereid en onthand, stelde ik de enige vraag die in me opkwam: “Help me ff met dat begrip. Wat verstaan jullie daar eigenlijk onder.” Het bleek een minder rare vraag dan ik dacht, want ook deze dame werd er stil door. “Tja, dat is misschien wel onderdeel van onze worsteling”.
Kijk, gaf ik aan: ik ben de laatste tijd veel bezig met opgaveteams en met vakgenootschappen. Het eerste is vaak een multidisciplinair team met een bepaalde opgave, het andere een groep vakgenoten uit vaak verschillende opgaven die met elkaar over het vak van gedachten willen wisselen. Die twee soorten ‘teams’ als je ze zo wilt noemen, hebben andere vragen en behoeften en leren ook op een andere manier. Ik had het niet verwacht, maar dat onderscheid leek te helpen. Gedurende de dag kwam het onderwerp nog twee keer voorbij en het volgende plaatje ontstond.
Opgaveteams zijn groepen professionals die samen werken aan een opgave, die samen voor een klus staan die ze willen klaren. Uitgaande van het leren als alle dingen die je doet als je niet meer weet wat te doen, wordt in deze situaties veel geleerd. Vaak is de samenstelling van de groep nieuw, is het onderwerp nieuw en is er geen gebaand pad om dit aan te gaan. Het leren vindt hier, voor een groot deel al ‘vanzelf’ rond de opgave plaats. Als je als organisatie dit leren wilt versterken of er het maximale uit wilt halen, kom je als eerste de keuze tegen: hoeveel ruimte is er voor het leren, hoeveel vertraging is haalbaar en gewenst?
- Er zijn opgaven waar veel druk op staat. In dat geval is het zaak die flow, die snelheid erin te houden en niet vast te lopen in oude patronen. De vraag is hier om het impliciete leren zo optimaal mogelijk te organiseren. Iemand die daarbij op weg kan helpen is Frank Barret. Hij schreef het boek Yess tot the mess, waarin hij zinvolle handreikingen geeft voor leiders, zoals: voorkom routines en zorg dat er onverwachte situaties blijven ontstaan en professionals alert blijven en in de mindset van improviseren.
- Er zijn echter ook opgaven waar ruimte is om wat te vertragen, om zo tot grotere meerwaarde te komen, oud denken te overstijgen, elkaar beter te begrijpen, individueel en collectief te leren en ontwikkelen. In dat geval maak je aan het begin van het proces ruimte voor het collectieve leren. Je besteed aandacht aan vragen als: wat is nu eigenlijk onze opgave? Welke ambitie hebben we en wat vinden we in deze opgave goed werk? Vanuit die basis kunnen we vervolgens een proces in van actie en reflectie (ervaringsleren). We hebben immers een stevige basis om de reflectie op te ankeren en komen zo tot verbetering.
Voor vakgenootschappen ligt dit heel anders. Daar ligt een andere eerste vraag voor de hand, namelijk: willen we werken aan het vak of willen we werken aan onszelf?
- Als we willen bijdrage aan het vak beginnen we vaak bij het onderzoekende leren. We zijn naar alle waarschijnlijkheid tegen een vraagstuk aangelopen dat vraagt om een nieuwe denkrichting of een nieuwe combinatie van inzichten. Uiteindelijk zullen we er ook iets van willen maken (generatief leren), een aanpak, een artikel, een tool.
- Willen we aan onszelf werken, dan is de vraag: willen we kennis toevoegen of onszelf versterken. Willen we werken aan professionaliteit door kennis toe te voegen, dan stappen we in het informele leren. Willen we werken aan onszelf dan komen we weer in het onderzoekende leren terecht: wie ben je, waar sta je voor, wat is voor jouw belangrijk, wat geeft je jouw kleur. We hebben het dan over het verkennen van onze professionele identiteit. Dat is een ‘ongoing’ stukje onderzoek. Klaar is het nooit. Wat niet wegneemt dat het heel goed af te wisselen is met het ervaringsleren, waardoor we ons oog iets meer richten op het hier en nu en het verbeteren van ons directe professionele handelen.
Deze vragen en afwegingen blijven bij professionele leergemeenschappen vaak impliciet, waardoor het alle kanten uit kan. Mijn vermoeden is dat er heel veel ‘wensen’ op dit idee worden geprojecteerd. Wensen van de organisatie als: ‘fijn als onze mensen eens zelf het roer in handen nemen. Dit gaat ons helpen in het vormgeven van professionele ruimte.’ Of: ‘we hebben best veel vraagstukken liggen waar we geen tijd of focus voor opbrengen. Die kunnen we zo wel oppakken.’ En wensen vanuit de professional: ‘kijk, da’s een mooie kans om aandacht te geven aan mijn eigen ontwikkeling.’ Of: ‘ik had al zo lang een puzzel, die kan ik op deze manier mooi eens aanpakken.’ Deze en meer van deze wensen worden in een potje gegooid. Beetje roeren… en voordat je het weet ‘zoekt’ een leidinggevende of een projectleider mensen bij elkaar om een professionele leergemeenschap te zijn en eens aan de slag te gaan. Voel je hem?
Ik pak er even één van de dingen uit die problematisch is, simpelweg omdat het in ons huidige professionele klimaat zo’n grote vraag is: Wat doet dit met eigenaarschap? Niet zo raar dat we zo hard moeten werken om ‘eigenaarschap te creëren’! Want die samenstelling van zo’n groep kan prima werken voor een opgave. Daar wil je immers de beste mensen aan tafel (overigens wordt hier ook vaak weer gekozen voor degene die toch tijd over hebben). Zowel in het collectieve leren als het impliciete leren verbindt de opgave en zijn er vervolgens hele eigen manieren om eigenaarschap tot stand te brengen. Maar in het onderzoekende leren speelt die eigen keuze een veel grotere rol. Door dit soort nuances te negeren, staan we ons eigen succes in de weg. Ik snap wel dat we het graag eenvoudig willen houden. Maar zoals Einstein zei: ‘houdt het zo eenvoudig mogelijk, maar niet eenvoudiger dan dat!’